Heeft Jezus Christus echt bestaan
door Elbert Pogosjan

 

Het christendom is gecentreerd op de persoon Jezus Christus. Hij is de grondlegger van het christelijk geloof en de hoop waar christenen voor leven. In de meeste gevallen wordt zijn bestaan als waar aangenomen. Er zijn echter ook mensen die geloven dat Jezus nooit bestaan heeft en het christendom zodoende een fabeltje is. De vraag is dus naar Jezus zijn bestaan. Dit artikel gaat in op de historisch betrouwbaarheid van de persoon Jezus Christus en we nodigen u als lezer uit om mee te lezen en uw eigen conclusie te trekken op grond van het voorliggende historische bronnen.

Om tot een conclusie te kunnen komen dienen we eerst vast te stellen hoe te weten of een historisch persoon echt heeft bestaan. Eerst een kort voorwoord over hoe historische wetenschap werkt. Historisch wetenschap focust zich op indicaties vanuit de oudheid. De indicaties geven de aannemelijkheid aan of een persoon bestaan heeft of niet, of een persoon goed was of kwaad etc. Dit zijn punten waar men over kan discussiëren of in twijfel raken. Dankzij de (voldoende) indicaties weten wij, en zeggen wij, dat bijvoorbeeld Caesar of Alexander de Grote echt bestaan hebben. Als wij naar Julius Caesar kijken; we zien dat er standbeelden van hem zijn, geld munten onder zijn naam, manuscripten over hem etc.

Figuur 1: Caesar munt

Of Alexander de Grote, die ook manuscripten, standbeeld en ook territoriale nalatenschap heeft. Beide hebben sterke historische indicaties, waar de één sterker is op een bepaald punt dan de ander. Bijvoorbeeld muntgeld van Caesar die bij Alexander niet voorkomt. Terwijl als we naar manuscript overlevering kijken, die zijn in verhouding wat zwakker bij Caesar. De oudste kopie van een over hem geschreven manuscripten dateert ongeveer 900 jaar na zijn dood. Maar dat op zich is geen dilemma, er wordt immers naar het grote plaatje gekeken. Als er voldoende materialen en indicaties zijn, die het plaatje versterken, dan zeggen wij vanuit een consistent oogpunt; deze mensen hebben echt bestaan, dit is een historisch feit.

Nu echter als we naar Jezus kijken hebben wij 42 bronnen al binnen de eerste 150 jaar na zijn dood.[1] Zijn sterkste historische indicaties zijn, als je het mij vraagt; de getuigenissen van de eerste mensen, de manuscript traditie en zijn nalatenschap. Vooral de getuigenissen over Jezus vind ik in verhouding het sterkst. Dit zijn onder andere binnen en buiten Bijbelse bronnen die beiden als historisch betrouwbaar geacht worden. Sommige sceptici nemen de Bijbel niet aan als een betrouwbaar historisch document vanwege het religieus accent of de wonderen die daarin plaats vinden. Echter Bart Ehrman onder andere, een van de grootste christelijke critici, geeft aan dat hoewel hij niet in God gelooft het  Nieuwe Testament wel een betrouwbare bron van informatie is op gebied van geschiedenis[2]. Maar het bestaan van Jezus hoeft niet per se vanuit de Bijbel aangetoond te worden, dat kan ook door buiten Bijbelse, non-christelijke, bronnen gedaan worden. Hoewel er in het algemeen veel historische argumenten zijn over zijn bestaan, wil ik in deze artikel het beperken tot buiten Bijbelse manuscripten over Jezus. Laten we eerst kijken naar de Romeinse, toen der tijd anti-christelijke bronnen.

Gaius Suetonius Tranquillus

Een van de getuigen uit het  Romeinse rijk is van Suetonius begin eerste eeuw, 120 na Christus. Zijn invloed in de rijk werd belangrijk geacht waar hij bijvoorbeeld in zijn werk belangrijke informatie over de Romeinse leiders deelt, onder andere van Caligula, Tiberius, Claudius, Nero enz.[3]Tweemaal vinden we dat Suetonius naar Jezus en zijn volgelingen refereert in zijn werken. Bijvoorbeeld in een van zijn werken over Claudius beschrijft hij over christenen “Omdat de Joden in Rome voortdurend een hinder vormden door hun Chrestus aan te dringen heeft hij (Claudius) hen uit de stad verdreven.”[4]. Dit verhaal komt ook in Bijbel voor in Handelingen 18:“Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten.” Wat bevestigt dat de Bijbel ook een betrouwbare bron van geschiedenis is. Het woord Chrestus is volgens Sanders een grammaticale spelfout van het woord Christos, wat de Messias (refererend naar Jezus zijnde de gezalfde) in de Joods cultuur betekent, wat in de Romeinse kringen een onbekend woord is.[5] Een ander getuigenis van Suetonius is te vinden in zijn werk toegewijd aan Nero. In zijn tweede werk schrijft hij over christenen “Bestraffingen werden ook op de christenen toegebracht, een sekte die een nieuw en ondeugende religie praktiseerde”[6]. Dit ook is chronologisch accuraat omdat in die tijd het christendom een nieuwe geloofsbeweging was.

Publius Cornelius Tacitus    

Volgende voorbeeld is de Romeinse historicus Tacitus. Zoals te verwachten was hij ook erg tegen de christelijke beweging omdat er niemand anders dan de keizer de koning genoemd mocht worden. Christenen getuigen immers dat Jezus de ware koning is. Tacitus was een gestudeerd persoon die een hoge positie in de provinciale bestuur had onder keizers zoals Nerva of Trajan[7]. Hij schrijft over christenen in zijn welbekende werk Annals in het jaar 115 na Christus. Het context waarover hij schrijft speelt zich in het jaar 64 na Christus, waar een grote brand uitbreekt in Rome. Velen uit Rome verdachten dat Nero het brand gestart had, echter volgens Tacitus gebruikte hij de christenen als de zondebok en gaf de schuld aan hen.

“Nero fabriceerde zondebokken – en bestrafte de beruchte verdorven christenen. Hun aanlegger, Christus, was geëxecuteerd in Tiberius door de gouverneur van Judea, Pontius Pilatus. Ondanks de tijdelijke tegenslag kwam de dodelijke bijgeloof weer tot leven, niet alleen in Judea maar het ging zo ook door tot in Rome.[8]

Brand in Rome door Hubert Robert (1785)

We zien niet alleen dat Jezus hier aangehaald wordt als historisch figuur die een rol heeft gespeeld in Romeinse rechtssysteem maar we zien ook dat de Romeinse persoon die hier aansprakelijk voor was ook vermeld wordt, Pontius Pilatus. Dit maakt het verhaal rationeel aannemelijk dat Jezus een historische figuur zou zijn. Daarnaast komt dit verhaal ook terug in de Bijbel, wat niet alleen het verhaal tweemaal bevestigt dat Jezus bestaan zou hebben maar dat de Bijbel opnieuw als historisch betrouwbaar bron overkomt. We lezen dit namelijk in Matteüs 27:1

 “Toen het ochtend geworden was, kwamen al de overpriesters en de oudsten van het volk met betrekking tot Jezus gezamenlijk tot het besluit Hem te doden. 2 En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder.” – NBV

Historicus Ronald Mellor, een persoon die Tactus zijn werken bestudeerd heeft, vermeld dat de Annals geproduceerd door Tacitus een van de hoogtepunten zijn van de Romeinse geschiedenis documenten.[9]

Plinius de Jongere

Een ander voorbeeld van Romeinse verwijzing is door Plinius. Hij heeft de term christen zeven keer in zijn brieven gebruikt. Ook gebruikte hij de titel Christus om de grondlegger van de nieuwe religieuze ‘sekte’, zoals het toen der tijd genoemd werd, aan te duiden. Ongeveer in het jaar 110 na christus kreeg Plinius de taak om te regeren in Bithynia. Daar kwam hij, zoals hij dat beschrijft, een dilemma tegen waar hij nog onbekend mee was. Hij schrijft “Ik ben nog nooit bij een verhoring van een christen geweest; daarom weet ik niet wat de normale straffen zijn en wat de straf grenzen zijn.”[10]  Hij zegt dat wanneer er een christen bij hem gebracht werd hij hen eerst vroeg of ze christenen zijn. Als ze toe gaven dan vroeg hij dat weer, drie maal opnieuw. Als zij dat bij de derde keer nog steeds volhoudend aangaven dan gaf hij zijn soldaten de opdracht om hen te doden.[11]

 Buiten Romeinse getuigen

Uiteraard zijn er ook buiten Romeinse referenties geweest over Jezus Christus. Één van deze mensen is Celsus, die een klein werk produceerde in het jaar 178 na Christus (True Discourse) om het christendom belachelijk te maken. Hij schrijft daarin dat Jezus zijn geboorte het resultaat was van dat Maria vreemdging met een Romeinse soldaat. Verder dat Jezus zich op een gegeven moment de weg kwijt raakte en zichzelf God begon te noemen waardoor de Joden hem als reactie op zijn uitspraak gedood hadden.

Van non-Romeinse bronnen, die serieuzer genomen kunnen worden, is het citaat van Josephus. Zijn citaat is het meest bekende en tegelijk ook meest bediscussieerde. Wat wij over hem weten is dat hij een jonge farizeeër was gestudeerd in de wet en geschiedenis[12]. In zijn werk Antiquities 18:3:3 schrijft hij twee keer over Jezus.

“Het was ongeveer in deze tijd dat Jezus tevoorschijn kwam, een wijze mens, als we hem een mens kunnen noemen. Hij deed namelijk wonderbaarlijke dingen, was een leraar vol liefde voor de waarheid. Hij leidde de Joden en ook Grieken naar een andere weg. Deze persoon was de Christus. En wanneer Pilatus hem veroordeeld had om gekruisigd te worden bij zijn beschuldiging door een van onze leiders, zij die van hem hielden bleven volhouden; immers hij kwam weer levend bij hen op de derde dag, zoals de heilige profeten over deze en duizend andere dingen over hebben gesproken hadden. En zelfs nu heb je de stam van de christenen, genaamd na hem, die niet uitgestorven is.”

Dit stukje tekst heeft veel twijfel met zich mee gebracht vanwege de sterke pro-christelijke taal gebruik, waardoor het op een christendom verheerlijking lijkt geschreven door een christen.  Er is echter geen bewijs vanuit tekstueel kritiek dat zo een claim zou ondersteunen[13]. Sterker nog de tekst komt overeen met zijn andere teksten op het gebied van grammaticale schrijfstijl en taalgebruik[14]. Hierop zegt Habermas:

“Er zijn veel indicaties in de tekst die het authentiek maken. Er is geen tekstueel bewijsmateriaal hiertegen en omgekeerd hebben we hier een goed manuscript bewijs dat dit een verslag is over Jezus, wat dus moeilijk maakt om het te negeren. Daarnaast, meest bekende geleerden die hieraan gewerkt hebben  [Daniel-Rops, 1962, p. 21; Bruce, 1967, p. 108; Anderson, 1969, p. 20] getuigen dat dit geschreven is in de stijl van deze joodse historicus.”[15] 

Josephus voegt verder in zijn werk Antiquities bij 20:9:1 wat meer informatieve over Jezus. Hij schrijft dat een persoon genaamd Ananus een man bij Sanhedrin bracht die Jacobus heette (James in het Engels) die de broer van Jezus zou zijn, de zogenaamde Christus. Hier werd Jacobus veroordeeld om gestenigd te worden. Door de tekst critici wordt op dit punt aangegeven dat de manier hoe Jezus in dit context gerefereerd wordt erop lijkt te wijzen dat hij in eerdere citaten eerst voorkwam[16]. En de plek daarvoor waar Jezus benoemd werd is het citaat die wij in Antiquities 18 vonden wat hierboven geplaatst is. Maar ook al zou de citaat van antiquities 18 onbetrouwbaar zijn, waar er geen reden voor is om te geloven dat het wel zou zijn, dan alsnog zien we dat Josephus over Jezus schrijft in zijn werk.

Dit zijn onder andere een paar voorbeelden die zijn bestaan aannemelijk maken. Om het plaatje rond te krijgen, zelfs de moderne en meest bekende ciritci tegen het christendom geven aan dat Jezus bestaan heeft. Zo geven onder andere Richard Dawkings, Bart Ehrman, Paula Frederickson etc in hun interviews toe dat het ondenkbaar is om te zeggen dat Jezus niet bestaan zou hebben. Yamauchi, een Japanse historicus, vulde hier nog sterker aan toe dat wij zonder Bijbel bij te pakken uit de geschiedenis volgende dingen over Jezus kunnen uithalen. Dat hij ten eerst een Joodse leraar was. Ten tweede veel wonderen verrichte. Hij was veroordeeld door de Joodse leiders. Vierde dat hij onder het bevel van Pontius Pilatus gekruisigd werd. Vijfde dat hoewel hij gestorven was zijn discipelen tot hun dood een uit de dood opgestane Jezus verkondigden. Als laatst dat iedere christen, of het nou Joods was of Romeins, Jezus als God zag en hem vereerde als goddelijk figuur [17].

 

 Referentielijst


[1] Gary Habermas and Michael Licona, The Case for the Resurrection of Jesus, Grand Rapids: Kregel, 2004, p. 233.

[2] Ehrman, B. (2006) Miquoting Jesus: The Story Behind Who Changed the Bible and Why, HarperCollins, p.252

[3] Suetonius (1957 reprint), The Twelve Caesars, trans. Robert Graves, London: Penguin, p.7

[4] Suetonius (1957 reprint), The Twelve Caesars, trans. Robert Graves, London: Penguin, Claudius 25:4

[5] Sanders, E.P. (1993), The Historical Figure of Jesus (New York: Lane-Penguin).

[6] Suetonius (1957 reprint), The Twelve Caesars, trans. Robert Graves, London: Penguin, Nero 16:2

[7] Tacitus, Cornelius P. (1952 reprint), The Annals and the Histories, trans. Michael Grant (Chicago, IL: William Benton), Great Books of the Western World Series, vol. 15 p.7

[8] Tacitus, Cornelius P. (1952 reprint), The Annals and the Histories, trans. Michael Grant (Chicago, IL: William Benton), Great Books of the Western World Series, vol. 15 p.44

[9] Mellor R. (2010) Tacitus’ Annals, Oxford, P. 23

[10] Wilken, Robert L. (1990), “The Piety of the Persecutors,” Christian History, 9:16, p.4

[11] Wilken, Robert L. (1990), “The Piety of the Persecutors,” Christian History, 9:16, p.4

[12] Sanders, E.P. (1993), The Historical Figure of Jesus, New York: Lane-Penguin, p.15

[13] Bruce, F.F. (1953), The New Testament Documents—Are They Reliable? (Grand Rapids, MI: Eerdmans), vierde editie, p.110

[14] Meier, John P. (1990), “Jesus in Josephus: A Modest Proposal.” The Catholic Biblical Quarterly, p.90

[15] Habermas, Gary R. (1996), The Historical Jesus, Joplin, MO: College Press, p.193

[16] Bruce, F.F. (1953), The New Testament Documents—Are They Reliable? (Grand Rapids, MI: Eerdmans), vierde editie, p.109

[17] Yamauchi, Edwin M. (1995), “Jesus Outside the New Testament: What is the Evidence?,” Jesus Under Fire, ed. Michael J. Wilkins and J.P. Moreland, Grand Rapids, MI: Zondervan. P.222